Taal - Zinsbouw
52 speelkaarten (formaat 105 x 90 mm), 1 houten dobbelsteen (formaat 15 x 15 mm), 3 x 7 gekleurde schijven, met handleiding in een stevige kunststof opbergdoos (formaat 200 x 130 x 40 mm).
Lees meerDe kaartjes hebben links boven gekleurde symbolen die het sorteren van de handelingen vergemakkelijken. De grijze symbolen rechts boven geven de woordsoort aan. 27 x 8 kaartjes (6,5 x 6,5 cm), inclusief handleiding, verpakt in een kartonnen doos.
Lees meer30 speelkaarten (formaat 100 x 65 mm). Verpakt in een kartonnen opbergdoos (formaat 125 x 90 x 40 mm). Inclusief spelregels. Leeftijd: 6 - 8.
Lees meer6 speldoosjes voor groep 3 t/m groep 8. Elk spel bestaat uit 48 kaarten (formaat 80 x 80 mm) en bevat 3 gatenteksten van elk 15 kaarten (45 per spel) en elke gatentekst heeft 1 controlekaart (3 per spel). Elke set heeft een eigen kleur, zodat de kaarten
Lees meer24x2= 48 stevige kartonnen kaarten (formaat 60 x 60 mm). Verpakt in een stevige kartonnen doos, inclusief handleiding.
Lees meer24x2= 48 stevige kartonnen kaarten (formaat 60 x 60 mm). Verpakt in een stevige kartonnen doos, inclusief handleiding.
Lees meer24x2= 48 stevige kartonnen kaarten (formaat 60 x 60 mm). Verpakt in een stevige kartonnen doos, inclusief handleiding.
Lees meer24x2= 48 stevige kartonnen kaarten (formaat 60 x 60 mm). Verpakt in een stevige kartonnen doos, inclusief handleiding.
Lees meer24x2= 48 stevige kartonnen kaarten (formaat 60 x 60 mm). Verpakt in een stevige kartonnen doos, inclusief handleiding.
Lees meer48 kaarten met afbeeldingen in kleur (24 kaartenparen), formaat 85 x 60 mm (4 kaarten van elke van de volgende categorieën: dieren, fruit, groenten, meubelen, serviesgoed, gereedschap, kleding, speelgoed, voertuigen, gebouwen, lichaamsdelen en weer,
Lees meerZinsbouw is het combineren van woorden tot een goede zin. Elke zin heeft in ieder geval een persoonsvorm en een onderwerp. Er wordt onderscheid gemaakt tussen eenvoudige zinnen en samengestelde zinnen. Vraagzinnen kunnen beginnen met woorden zoals: wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe, welk(e).